Het licht in de kamer (essay)

Eind 2014 schreef ik mijn jaarlijkse bijdrage aan Mijn Moment van Henk-Jan Winkeldermaat. Op basis van de slotregels van dat verhaal kreeg ik het verzoek om een essay van 4000+ woorden te schrijven over het thema Echt/Onecht. HET LICHT IN DE KAMER is mijn eerste essay in opdracht van literair tijdschrift Extaze. Het verschijnt in het aprilnummer van 2015.

Het licht in de kamer

Ja, deze kamer is lang niet gebruikt. Het laken dat over de enige stoel is gedrapeerd, getuigt daarvan. Nee, raak hem niet aan. Realiseer je je wel hoeveel stof erop ligt?

Deze kamer kan zich overal bevinden, wat hetzelfde is als nergens. Daar zijn we het over eens. Juist daarom zul je in de verhalen die ik je ga vertellen geen aanwijzingen vinden. Want wat doen plaatsnamen ertoe? Of landen en provincies? Behalve dat ze de geschiedenis persoonlijker maken? Maar dat is nu juist niet de bedoeling. Het onpersoonlijke heeft zijn eigen kracht omdat het het individuele ontstijgt. Uitzonderingen daargelaten.

Hoe krijgen wegen, mores en dwaalsporen van de wereld een ander gezicht? Vanuit het perspectief van een zelfgekozen kluizenaarschap als schrijver? De actualiteit verdwijnt. Het overleven raakt op de achtergrond. De bergtop, als metafoor van de wijsheid, waakt over het laagland, maar gewone stervelingen, en wie is dat niet, beleven aan hoogstaande uitgangspunten geen houvast. Het werk roept, de was moet gedaan, de boodschappen, de luiers en de vuilniszak wachten op actie. Hoezo, eeuwige Tao?

Maakt het verschil hoe je naar de dingen kijkt? Of geeft dat enkel een duizelingwekkend aantal verdwijnpunten als uitzicht? Die ons de adem en de moed ontnemen?

Vanaf mijn vroegste jeugd hebben twee dingen me gefascineerd: kunst en de dood. Dat laatste zowel in de vorm van vergankelijkheid als in de wijze waarop mensen sterven. In wezen is het leven één grote voorbereiding op een waardig heengaan. Een ritueel dat, ongeacht de details, in het beste geval getuigt van een zekere onverschrokkenheid jegens de grote gelijkmaker.

Nee, de kaart is niet het gebied. De werkelijkheid is net zo weerbarstig als iedere vorm van verwachting. Heeft het zin om enig gevoel van rust of vertrouwen te ontwikkelen, alvorens de stap in het onbekende te wagen? Heeft een plan enig nut? De misleidende kunst van de cartografie stamt uit de tijd dat Columbus Amerika ontdekte. Zocht hij niet de route naar Indië? Toen hij na zijn laatste tocht naar het Caraïbisch gebied in 1506 stierf, was hij er nog steeds van overtuigd dat de plek die hij had ontdekt Indië was.

De cartografie, die vermaledijde vorm van grafische vormgeving, bekijken we tegenwoordig met een meewarige glimlach. Wat opvalt, is het gebrek aan detail. Zouden die zeevaarders echt geloofd hebben in deze voorstelling van zaken? Of was zo’n richtingaanwijzer voor schuinsmarcheerders ronduit een lokkertje? Werden zij wijzer van de bedoelingen achter het duivelse spel van hun opdrachtgevers? Telde alleen het resultaat? Land, goud, slaven of dominantie op de wereldzeeën? En zo ja, in wiens goddeloze eigenbelang?

De charme van de goed voorbereide overgang van het leven naar de dood en de bekoring van een beheerst loslaten van het aardse kwam ik voor het eerst tegen in een kinderboek dat uit beeldverhalen bestond. Het was een ogenschijnlijk onschuldig verhaal over cowboys en indianen, voortbordurend op de verhalen van Karl May. Het verscheen in een hedendaagse vorm: het stripboek. In dat verhaal was één van de hoofdrolspelers een oude indiaan die besefte dat hij aan het eind van zijn leven was gekomen, en zich op de in zijn stam gebruikelijke wijze gereed maakte om het leven vaarwel te zeggen. In die oude vervlogen cultuur was het gebruikelijk om midden in een bos een hut van dicht opeen gevlochten twijgen te bouwen, die uiteindelijk van binnenuit werd afgesloten. In de hut bevond zich een gebruiksvoorwerp dat het midden hield tussen een baar en een bed. Behalve dit bed, voorzien van een matras en een deken, was er niets anders dat de reiziger vergezelde op zijn reis naar de eeuwige jachtvelden. Persoonlijke bezittingen waren al eerder weggegeven of achtergelaten. Wat volgde, was een proces van versterving. Niet eten of drinken, tot de dood erop volgde. In eenzaamheid.

Hoe echt is echt? Is de vraag naar echt of onecht een luxeprobleem? Aantrekkelijk als filosofische oefening is hij wel: vanaf grote hoogte neerkijken op de bezige bijtjes die daar beneden het werk doen. Of geeft dit geen pas als je van enige compassie wilt getuigen? Vanaf de maan gezien zijn we allen even groot, schreef Multatuli. Te mooi gezegd om waar te zijn? Vanaf de maan gezien bestaan we niet eens. Ja, in grote lijnen, de continenten en watervlaktes. Van de mens geen spoor te bekennen? Of toch? Daar in de modder van het menselijk bestaan tekent zich heel vaag een strook af. De Lange Muur van China. Waar drama en passie, onze verhalen, gestalte krijgen.

Zonder helden kunnen we niet. Het zijn die eenzame reizigers van dit ondermaanse waarin we iets van onszelf kunnen herkennen. Maakt ons dat minder eenzaam? Bevrijdt ons dat uit onze dilemma’s? Of maakt dat van ons een makkelijke prooi voor lieden die iets aan willen prijzen? Of ze nu dichter heten, wijsgeer, bestuurder, aanvoerder, coach of zielenherder? Welk idee je ook koestert, het moet wel verkopen. Een gegeven zo oud als de soort. Dit alles begint met betovering.

Daar op die continentale muur tekent zich iets af wat groter is dan het Ding an sich: communicatie. Dat gebeurt in de vorm van een statement, een kennisgeving aan vijandelijke naties. Ook zonder woorden zijn die te begrijpen. Perceptie en imago op eenvoudige wijze? Muur zoals muur bedoeld is? Een heerlijk, heldere boodschap? Zo simpel kan het zijn. Een mededeling van 8.820 kilometer lang uit de zevende eeuw voor Christus.

Buzz Aldrin vertelde in 2007 tijdens een lezing op de TU Delft dat het bovenstaande een broodje aap-verhaal is, dat desondanks tot de verbeelding spreekt. Vanaf de maan is ook de muur niet te zien. Waar of niet waar? Een goed verhaal leeft voorbij definities, het fascineert en vangt onze aandacht, het zet iets neer en roept iets op. Of Aldrin loog op dat moment in 2007 en vanuit welke belangen, dat zullen we nooit weten.

Ruim dertig jaar geleden vond ik in een antiquariaat een vergeeld cahier van een reclamebureau met de titel Be good and show it. Het bevat een reeks bespiegelingen die richting geeft aan beslissers bij bedrijven inzake de rol van wat Corporate identity wordt genoemd, of simpelweg: huisstijl. De premisse luidt als volgt: iets moet goed zijn voor het getoond kan worden. Het goed zijn gaat dus vooraf aan het tonen. Dit gaat niet alleen op voor de huisstijl, maar ook voor het product of bedrijf dat erachter zit.

Het zijn ethische regels die op een bepaalde manier waar zijn, zij het dat een ontwerper of een reclamebureau nimmer de regels van het spel bepaalt. Ze staan in dienst van het spel, net als zeevaarders en maanreizigers. Om welk spel gaat het eigenlijk? En door wie wordt het gespeeld? Wie zijn de poppetjes op het schaakbord? Jij, ik, of wij allebei?

De kaart is niet het gebied, maar een visuele voorstelling met een voorlopige betekenis. De lokroep van de toekomst? Of een boodschap aan die toekomst? Dichter bij huis, in Europa, leeft in de grotten van Lascaux en Altamira de Cro-Magnon mens voort in zijn sporen. Nee, niet in kunst, graffiti of reclame, maar in visuele tekens met een sjamanistische bedoeling. Om de jacht zeker te stellen? Om een doel voor ogen te hebben en door visualisatie succes af te dwingen? In die zin is er niet veel veranderd. Ook een marketingmanager werkt met magische tekens, en het reclamebureau of de ontwerper voorziet in die behoefte aan fetisj of vaandeldragers tegen een pittig tarief.

Tekens, iconen en grafische voorstellingen helpen om de chaotische werkelijkheid overzichtelijk te maken. Als symbolen op mobiele telefoons, die ons bezweren dat alles binnen handbereik ligt. Liefst met één klik. Handig voor avontuurlijke mensen om landjepik te spelen, net als een schip, die oudste vorm van technologie. Maar met welk doel? En mag het ons verbazen dat de Tao Te Tjing en Il Principe voor bestuurders zijn geschreven? Of dat vorsten te rade gaan bij De Kunst van het oorlog voeren, in de versie van Sun Tzu of Machiavelli? Wie zit er te wachten op een dergelijke gebruiksaanwijzing, aangepast aan de eisen van deze tijd?

Be good and show it is zo’n gebruikershandleiding. Een mens weet niet alles, vandaar dat een reclamebureau of een ontwerper fungeert als een strateeg, die kleine of grotere hedendaagse vorsten adviseert en faciliteert. Is dat ethisch of niet? Of is het weer een kwestie van standpunt, hoe je het ook bekijkt? Dat laatste klinkt ongemakkelijk in een tijd en een land waar het politiek correcte de boventoon voert, binnen een cultuur van consensus die krachtige besluitvorming verwatert tot halfslachtige keuzes en binnen die fatale Staat ruimte geeft aan populisme, dat gebruik maakt van oneliners? Dat laatste is een metier dat schatplichtig is aan de kunst van communicatie. Zijn media dan onschuldig? Of zijn ze niet meer dan een lege huls, een boodschapper, papier waar de volgende dag de vis in wordt verkocht op de schaamteloze markt van aanbod en vraag?

Vijftien jaar geleden werkte ik als ontwerper bij een topontwerpbureau in Amsterdam. Daar kreeg ik een kijkje in de keuken van wat ik ben gaan zien als de crux van communicatie: perceptie. Perceptie is het resultaat van een optelsom van acties op communicatiegebied. Het maakt weinig uit wie daarvan profiteert, een schrijver of een grootwinkelbedrijf. Het liefst heb je dat het resultaat – imago – heel positief is. Of op zijn minst jouw waarde onderstreept op een manier die zich laat vertalen naar verkoopcijfers. Zonder omzet en winst besta je niet, en zonder media-aandacht evenmin.

Misschien bestaat er verschil tussen het bewust of spontaan inzetten van de eerder genoemde acties. Dat verschil kun je benoemen als echt of onecht. Die termen zijn meer rechtdoorzee dan authentiek en bezielend of fake en verhullend. Uiteindelijk telt wat beklijft. Wat je bijblijft, zijn de irritante radio- of tv-commercials en de penetrante uitspraak die we kennen van Martin Luther King: I have a dream. Dertig jaar na dato ontleedde de Amerikaanse PowerPoint ontwerpster Nancy Duarte deze tekst. Het bleek een collage van zinnen uit de grondwet, de Bijbel en speeches van Lincoln en Jefferson. King had de voordracht al meer dan negenhonderd keer geoefend in rokerige zaaltjes door het hele land. Iedere zin, ieder woord had zijn eigen snelheid, accenten, adempauzes en geluidssterkte. Gecomponeerd als een Mozart-sonate. Op 28 augustus 1963 maakten zijn woorden voor het oog en het oor van de wereld een overweldigende indruk. Communicatie? Manipulatie? Jawel, van het soort dat verschil maakt.

Op een dag vallen zulke dingen op hun plek. Zal het ons verbazen dat de intrede van internet samenviel met het afschaffen van het vaste dienstverband? Het was een maatregel die een vloedgolf aan zelfstandigen zonder personeel veroorzaakte. Meer uit noodzaak dan overtuiging. Een opgedrongen vorm van vrijheid? Voor vrije lansiers die het stadium van lijfeigenschap amper zijn ontgroeid? De realiteit is altijd onzeker en dat zal ook zo blijven. In dat speelveld moet de zelfstandige, ondernemende mens zijn plek zien te vinden. Vanuit welk perspectief? Ambacht? Marketing? Of vrijheid?

Misschien dat de grote illusies zich gedragen als wortels die we onszelf voorhouden om in beweging te komen. Een sappige oranje versnapering die zichzelf projecteert in een woord als succes, of in een uitdrukking als groots en meeslepend. Een definitie die vooral vaag moet blijven om aantrekkelijk te zijn. Uiteindelijk blijkt de Endsieg nederiger dan we wensen. Daar hoor je ambtenaren van de Kamer van Koophandel of succescoaches nooit over, laat staan generaals of gezagdragers. Voor alles betaal je een prijs.

Bewust succes nastreven is een ijdel genoegen. Slechts enkelingen zullen daarin slagen: meer omdat het in hun systeem zit, het spelelement groot is en het nemen van je verlies onderdeel is van de som der delen. Een kwestie van optellen, aftrekken en een streep onder de rekening? Maar is het zo simpel? Deze module kan maken én breken. Om de moed erin te houden, houd je jouw motto kinderlijk eenvoudig:

Als ik win is dat beter voor het spel, zegt Charlie Brown in Peanuts.

Een maatpak of mantelpakje is geen garantie voor succes, maar geeft wel zelfvertrouwen. Als je haar maar goed zit? Op welk niveau kun je, wil je presteren?

Zelfstandig ondernemend zijn is op de keper beschouwd een beslissing, een optie, een uitweg, een inzicht. In hedendaags taalgebruik: echt voor iets gaan. Halve maatregelen dienen geen doel. Behalve vertrouwen in eigen kunnen. Pas als je weet wat de regels zijn, kun je ze links laten liggen. Een amateur is een liefhebber, terwijl een professional zijn brood moet verdienen. Dat maakt dat je hart volgen in de handelssfeer een andere klank krijgt, want geluk vinden in zaken is zeldzaam als dat hart niet klopt.

Heeft het dan zin om met welhaast militaire precisie een pad uit te stippelen? Een businessplan? Of zou je te rade moeten gaan bij woestijnvolken, die langer stilstaan bij de vraag of een keuze de juiste is, nadat je de uitkomst uitgebreid in overweging hebt genomen? Een zo ver vooruitziende blik is weinigen gegeven. En ook de pas op de plaats brengt je geen stap verder.

Alle kunst verwijst naar levenskunst. En is een tijdelijke manifestatie. In die zin is de oudste kunst niets anders dan een ritueel dat tijdelijkheid onderstreept en bevestigt. We vinden haar in de rite van de zandmandala, en in het gebruik van bepaalde stammen om gezamenlijk objecten te creëren die in de eindfase worden vernietigd. Hutten of poppen van stro. Door het voorwerp prijs te geven aan het vuur of het water, of door het op te laten gaan in de aarde of vrij te geven aan de lucht. Een symbool voor verlossing.

Toewijding ligt aan de basis van iedere rite en performance. De vaardigheid om te leven en te sterven is een kunst die je herkent in het ambacht, of dit nu een professie is van handwerk, martiale kunsten of contemplatie. De uitvoering daarvan wordt geschraagd door de handeling en de herhaling die zich uiteindelijk oplost in een ervaring van aandacht en de gelijktijdigheid van volheid en leegte. Er ontstaat zo een heden zonder toekomst en verleden, een moment dat schatplichtig is aan muziek en aan dans. Men wordt wat men is, een zichzelf overstijgende rituele identiteit. Een oorspronkelijk aangezicht en een brug tussen leven en dood. Nee, geen masker, maar een pulserend levend wezen dat, al is het maar voor even, optreedt en verschijnt in het licht van de eeuwigheid.

Wat ons in deze handelingen ten diepste raakt, is hun schoonheid en hun betekenis. Leven zonder vrees en sterven zonder benauwenis is hierin de hoogste vorm van existentiële waardigheid. Een verheven hoedanigheid die het mens zijn de moeite waard maakt en er zin en gewicht aan geeft. Vanzelfsprekend is voorbereiding noodzakelijk. Want een heroïsche houding ten aanzien van de dood vraagt om geestelijke kracht.

In deze rituelen komen dapperheid, schoonheid, extase en levensovertuiging tot een hoogtepunt, een culminatie die geschraagd wordt door de diepere verworvenheden van het leven dat eraan is vooraf gegaan. Men sterft zoals men heeft geleefd. Ofwel, door de wijze van leven die vooraf is gegaan aan het sterven is de laatste acte van het bestaan geen nederlaag, maar overwinning. Een triomf over de krachten die de mens gebonden houden aan het kleine, waarvan angst voor het onbekende de grootste is.

Maar nu eerst nog even dit. Ooit bracht ik een bezoek aan mijn oudtante. Ik was vijf jaar en bezocht samen met mijn ouders het dorp waar zij woonde, in een van de zuidelijke provincies. Als er herinneringen zijn die diep in mijn geheugen gegrift zijn, dan is dit er een. Mijn oudtante woonde in een klein huis naast een kasteel. Zij was de sleutelbewaarder die genode gasten toegang tot het slot verschafte. Omdat wij een uitzondering vormden, mochten wij het gebouw van binnen zien. Binnengekomen was het eerste dat opviel een enorme brede houten trap die naar de bovengelegen etages leidde. Volgens de overlevering was de kasteelheer ooit met zijn paard de trap op gereden. Op diverse plekken kon je ridderuitrustingen zien. Zwaar verzilverde harnassen, de helmen met gesloten vizier. Natuurlijk sprak dit tot mijn verbeelding, maar even later zou blijken dat deze indrukken volledig in het niet zouden vallen bij wat hierna zou komen.

Na deze rondleiding gingen wij theedrinken. Zoals gebruikelijk kreeg ik een boekje dat bij mijn leeftijd paste en hadden de volwassenen zogezegd geen kind meer aan mij. Wat niet wilde zeggen dat ik het gesprek niet meer volgde. Nadat mijn ouders de laatste familienieuwtjes hadden uitgewisseld, vertelde mijn oudtante iets over een man die bij haar in huis woonde. Hij was niet jong meer, maar ook niet oud, zo rond de veertig. Het bijzondere was dat de man bijna nooit buiten kwam. Hij las boeken en hij schreef. Mijn oudtante zorgde voor hem, deed het huishouden en kookte de maaltijden. Op een gegeven moment vroeg ze of mijn ouders hem wilden begroeten. Zo verplaatste het gezelschap zich van de woonkamer naar de gang en liepen zij naar de deur die aan het eind daarvan gelegen was. Voordat mijn oudtante op de deur klopte om te vragen of het schikte, zei ze zacht fluisterend tegen mijn ouders: ‘Voor ik het vergeet, hij stottert heel erg, maar laat dat je niet afschrikken.’ Die uitspraak was natuurlijk niet voor mijn oren bestemd. Zonder dat het de anderen was opgevallen, was ik meegelopen. Terwijl mijn oudtante, mijn ouders en de meneer in de kamer even later vriendelijke plichtplegingen uitwisselden, keek ik nieuwsgierig tussen hun benen door de witte ruimte in. Daar zat de man. Op een stoel. Aan een tafel bij het raam, dat uitzicht gaf op de oprijlaan voor het kasteel. Met een schok realiseerde ik me dat ik precies zo was als die man. Ook ik las en schreef. Ook ik stotterde. Misschien wel niet zo erg als hij, maar zo zou het dus zijn als ik later net zo oud zou zijn als hij nu was. Opgesloten in een kamer.

Een kamer is een ruimte. Een afgesloten ruimte. Een geheel van vorm en betekenis. Net als een boek, een podium, met een decorum, goede manieren. Het is een venster op onze wereld, op wat we delen. Ieder object, ieder meubel, alle dingen behoren aan de herinnering. Een raadsel dat vraagt om ontcijfering. Net als wijzelf.

Als we stil worden, als die stilte ons tot rust weet te brengen, als we geraakt worden door het woordenloze bestaan, onze blik laten zweven over die dingen, de woorden, de beelden… dan valt alles wat van buiten de aandacht trekt langzaam van ons af.

De wereld heeft zijn eigen wensen. Evenals de mensen die haar bevolken. Hoe mooi is het als dit wensen, willen, dit zich moeten bewijzen, wegvalt. Als we gestorven zijn aan een leven dat ons weg wil voeren uit de simpele genieting.

Mijn iPad maakt een geluidje. Er is mail en iemand heeft een bericht op Facebook als ‘leuk’ aangevinkt… een posting over de geschiedenis van de mode. Dit brengt me op een heel oude gedachte, iets aardigs dat aansluit bij de moraal van dit verhaal.

Het is 1986, het laatste jaar dat ik studeer op de Willem de Kooning Academie, afdeling Visuele Communicatie. Ik lees een artikel in een bookazine over kunst en communicatie, een interview met de hoofdredactrice van de Amerikaanse Vogue, Anna Wintour, bekend als go-getter, een ijzeren tante. Het thema van het gesprek: dromen en werkelijkheid. De interviewster stelt scherpe vragen, die Anna behendig weet te pareren. Eén antwoord blijft me bij, omdat het een inzicht bevat. De vraag luidt: ‘Is Vogue een droomfabriek?’ Wintour’s antwoord is kort en krachtig: ‘Weet u, één procent van onze lezers kan zich onze lifestyle veroorloven, voor de overige negenennegentig procent zal het altijd bij dromen blijven. De gemiddelde lezer kan dit volstrekt niet bekostigen, maar ons blad, ja, dat kunnen ze kopen. Waarom ook niet? Het gaat over mode, een wereld van uiterlijke schijn. Is er iets mis met dromen verkopen? Wie wil er niet dromen? Voor de meesten blijft het daarbij, want ja, hoe overleef je de werkelijkheid, als je het niet in je hebt tot die één procent te behoren?’

Zo vinden echt en onecht elkaar. In een product dat niets aan de verbeelding overlaat. En zo zijn we weer terug bij perceptie. It’s The Real Thing… dat bruine drankje. Maar eerst even dit: het is dus hoe je de dingen waarneemt, hoe je ze ziet. We worden door duizenden prikkels gedwongen om de realiteit door een bepaalde bril te bekijken. Marketing heet dat. Of communicatie. Die verborgen verleiders maken het moeilijk om de grens te vinden tussen wat echt is en wat niet. Is dat een probleem?

Natuurlijk bestaan er miljoenen consumenten die de wetten van de commercie niet begrijpen. Die geloven dat ze een product nodig hebben om te kunnen bestaan. Ze ontlenen hun identiteit aan die dingen. Precies daar spelen de fabrikanten op in. Hoe precies? Een markt is altijd verdeeld in segmenten. Iedere laag kent een kwaliteitsniveau en een bijbehorende prijs. Economisch gezien valt een onderscheid te maken tussen het hoogste segment, het middensegment en het laagste segment. Een beroemd elektronicamerk dat met de letter A begint plaatst zichzelf on top of the bill. Prijzig dus. Een concurrent met een merknaam met letter S als initiaal heeft voor het midden- en lagere segment gekozen. Wie verkoopt er meer? De laatste, want de koopkracht is in deze wereld niet eerlijk verdeeld. Of juist wel? Let dus op je tellen. Voor je het weet, ben je verkocht.

Ergens in een kamer, op de vierenveertigste etage van een appartementencomplex in New York, kreeg ik ooit college van een marketeer van duikapparatuur. Een verkoper van topmerken. Hij vertelde me dat hetzelfde product in Amerika onder een andere naam (D) werd verkocht dan in Europa (M). Nu waren ze bezig de Amerikaanse merknaam D in Nederland te introduceren. Maar dan wel voor de drievoudige prijs van de reeds in de markt gezette producten onder de bestaande merknaam M. Het enige verschil was de service, de naam en het logo. Als er ooit iets hapert aan dat product D, bel je een telefoonnummer en krijgt zonder enig bezwaar direct een nieuw product thuisbezorgd. Door een motorkoerier. Levenslang. Gegarandeerd. Wat doet dat met de perceptie? Waan of werkelijkheid – het blijft op die manier heel relatief.

Natuurlijk, knowledge is something which you can use. Belief is something which uses you. Of je gelooft en waarin je gelooft, doet niets af aan de droom. Sommige dingen wil je niet weten. Maar vermoedens kun je wel hebben. Zeker als het gaat om luxe. Design onderstreept dat. Als je langs een boerderij rijdt en een bord ziet met de tekst ‘Aardbeien te koop’, dan geloof je dat. Als je op dat bord ‘Rolex horloges te koop’ ziet staan, krab je je achter je oren. Dit kan niet waar zijn. Of wel? Heeft de juwelier het alleenrecht? Nee, maar wel het voordeel zonder de twijfel.

Op diezelfde middag in die kamer tussen de wolkenkrabbers werd me verteld hoe het zit met één van de meest lucratieve producten op aarde: parfum. Ga maar eens een middagje struinen op de bijbehorende afdeling van een warenhuis. Honderd procent design. Met een air van ongekende luxe, mode en lifestyle. Jawel, ook hier zit een luchtje aan. Van marketing, positionering en van perceptie. Is dat echt of onecht? Daar is geen antwoord op te geven, behalve dat de winstmarge op parfum berekend is op vijftienhonderd procent. Dat is zó echt, dat het onechte er volledig bij in het niet valt.

Het is het verhaal erover dat iets echt maakt, niet het ding zelf. Of dat verhaal waar is, doet er niet toe. Het gaat erom of je erin gelooft. Zo is het leven niet anders dan literatuur, een dans tussen feit en fictie. In het licht van de eeuwigheid doet waarheid zelden ter zake. We zoeken de steen der wijzen en soms kom je er een tegen. Dat gebeurt wanneer je je afvraagt waarom mensen doen wat ze doen.

Twee weken voordat mijn geliefde zou sterven, kreeg ze een in edelmetaal gevatte natuursteen cadeau. Een goede vriend bracht hem mee. Bij maanlicht kun je die steen opladen met de kracht van de sterren, zei hij, zodanig dat het kan helpen bij het loslaten van dit bestaan. Verdichtsel of verzinsel? Het doet er niet toe. Het gaat om het verhaal. Om het gebaar. Na haar dood vernam ik dat een gezamenlijke vriend ook op sterven lag. Een vriend uit Zweden ging bij hem op bezoek. Ik gaf hem die steen mee, en een anekdote die iets vertelde over de betekenis die het leven van onze vriend voor mij had gehad. Zowel de anekdote als de steen brachten een glimlach op het gezicht van de stervende. Wij horen nu eenmaal graag verhalen, en we vertellen ze ook graag. Ter lering, tot vermaak of als troost. In sommige kun je geloven, in andere niet. Maar één ding is zeker: het begint en het eindigt allemaal in een kamer, ergens op een dag in de schemer, in het duister of in het licht.

31 gedachten over “Het licht in de kamer (essay)

Voeg uw reactie toe

Plaats een reactie

Omhoog ↑